De treasury houdt zich bezig met alle toekomstige kasstromen en daarmee samenhangende risico's. Deze risico's komen zowel voort uit de financieringsbehoefte als uit de wijzigingen in de bestaande leningenportefeuilles (onder meer door vervroegde aflossingen, herfinanciering, herbeleggingen, renteaanpassingen en dergelijke). Het treasurybeleid is primair gericht op het waarborgen van financiële continuïteit door maatregelen te treffen zodat de organisatie financierbaar blijft. Voor de renterisico's en risico's uit financiële posities treffen we beheersmaatregelen (vermijden, spreiden). We gaan in de uitwerking verder dan de wettelijke kaders.
Expliciet zijn de doelstellingen gericht op het versterken van de financierings- en vermogenspositie. Wij proberen de rentekosten van de totale portefeuille te minimaliseren. Daar zit een grens aan. De renterisiconorm mag niet worden overschreden en het gebruik van kortlopende leningen is beperkt tot de kasgeldnorm. De genoemde doelstellingen wijken niet af van vorige jaren.
De financieringsmiddelen van de gemeente worden uitsluitend ingezet voor de uitoefening van de publieke taak. Het tot nu toe gehanteerde beleid bij de gemeente is om de financiering met externe financieringsmiddelen (kort- en langlopende leningen) in ieder geval zoveel mogelijk te beperken, door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen (reserves en voorzieningen) te gebruiken. Dit beleid wordt voortgezet.
De Financieringsovereenkomst (Krediet- en Depotarrangement) met de N.V. Bank voor de Nederlandse Gemeenten (BNG) biedt voldoende mogelijkheden om eventuele tijdelijke financieringstekorten en eventueel -overschotten tegen een zo gunstig mogelijk rentepercentage aan te trekken of uit te zetten.
In de paragraaf Weerstandsvermogen vindt u de geprognosticeerde meerjarenbalans terug. Hieruit is af te leiden dat Purmerend voor alle jaren een financieringsbehoefte heeft. Bij de financiering van deze schuld wordt eerst gekeken naar de kasgeldlimiet om vervolgens te bepalen welk deel kort en lang moet worden gefinancierd. Hierbij is het uitgangspunt dat de netto vlottende schuld niet boven de kasgeldlimiet uitkomt.
Sinds eind 2013 is de Wet verplicht schatkistbankieren van kracht. Voor decentrale overheden betekent dit, dat zij verplicht zijn om hun overtollige middelen in de schatkist aan te houden (het totaal aan positieve saldi op bankrekeningen dat gemeenten voor het betalingsverkeer aanhouden), oftewel uit te lenen aan het Rijk. Om te kunnen schatkistbankieren is een rekening-courant tussen de gemeente en de staat afgesloten. Het is toegestaan een relatief klein bedrag aan overtollige middelen buiten de schatkist aan te houden (drempelbedrag).
De hoogte van het drempelbedrag voor schatkistbankieren is 2% van het begrotingstotaal van Purmerend (2025: begrotingstotaal € 367,1 miljoen, drempelbedrag is dan € 7,3 miljoen) met een minimum van € 1 miljoen.
De toerekening van de rentelasten doen we volgens de rente-omslagmethode. Het totaal van de rentelasten wordt 'omgeslagen' over het geheel van de investeringen. De rentelasten zijn het totaal van de rentelasten op de langlopende geldleningen en de kortlopende financiering minus de renteopbrengsten van overtollige middelen.
Met de rente-omslagmethode rekenen we de rentelasten volgens de stand van de investeringen toe aan de taakvelden in de programmabegroting. We gaan ervan uit dat de gehanteerde omslagrente een reëel percentage is. Zodra de afwijking tussen de gehanteerde omslagrente en de werkelijke rentelast groter wordt dan 0,5%, moeten we de gehanteerde omslagrente aanpassen. De omslagrente is in deze begroting aangepast naar 1.40% (was 1,25%).
In onderstaand schema wordt inzicht gegeven in de rentelasten externe financiering, het renteresultaat en de wijze van rentetoerekening (bedragen x € 1.000).
Begroting 2025 | |||
a. De externe rentelasten over de korte en lange financiering | 7.412 | ||
3b. De externe rentebaten over de korte en lange financiering | -230 | ||
Saldo rentelasten en rentebaten | 7.182 | ||
c1. De rente die aan facilitaire grexen (kostenverhaal) moet worden doorberekend | - | ||
c2. De rente van projectfinanciering die aan het betreffende taakveld moet worden doorberekend (werkelijke rente lening): Rugbyclub Waterland en Wooncompagnie | -6 | ||
c3. Projectfinanciering doorverstrekte leningen (RCW/Wooncompagnie) | 6 | ||
Aan taakvelden toe te rekenen externe rente | 7.182 | ||
d1. Rente over het eigen vermogen | - | ||
d2. Rente over voorzieningen (gewaardeerd op contante waarde) | - | ||
Totaal aan taakvelden (programma's inclusief overzicht overhead) toe te rekenen rente | 1,41% | 7.182 | |
e. *) De werkelijk aan taakvelden (inclusief overhead) toegerekende rente (renteomslag) | 1,40% | -7.153 | |
f. Renteresultaat op het taakveld treasury | -0,01% | 29 |
*) De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de activa die integraal zijn gefinancierd. De verwachte boekwaarde van de activa die integraal zijn gefinancierd per 1 januari 2025 bedraagt ruim € 510,9 miljoen.
**) Onder projectfinanciering wordt verstaan: het aantrekken van externe financiering voor een specifiek project. Financiering met eigen vermogen wordt niet aangemerkt als projectfinanciering. Er moet extern een lening zijn aangetrokken om het betreffende project te kunnen financieren. In het geval van projectfinanciering wordt inderdaad de voor die aangetrokken lening geldende rente toegerekend aan het betreffende project. Dit kan een ander percentage zijn dan aan andere projecten wordt toegerekend op basis van de omslagrente.
Indien de werkelijke rentelasten die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast, afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Correctie wordt verplicht gesteld indien deze afwijking groter is dan 25%.
We zien momenteel dat de rente enigszins stabiliseert op de kapitaalmarkt, maar dat het inflatiethema de komende tijd actueel blijft. De inflatie in de eurozone is in juni 2024 2,5%. Nederland ligt daar fors boven: 3,2%. In heel Europa blijven de lonen stijgen, terwijl de werkloosheid laag is. Ook al is de inflatie in Nederland en Eurozone aanzienlijk gedaald, ze is nog steeds hoger dan de beoogde inflatie van 2% die het ECB (Europese Centrale Bank) als streefcijfer aanhoudt. In juni 2024 is de rente voor het eerst sinds juli 2022 weer verlaagd. De verwachting is zolang de inflatie nog relatief hoog is dat de ECB de rente niet snel verlaagt. In de begroting 2025 verwachten wij dat de gemiddelde rente over de opgenomen leningen in 2028 oploopt naar 2,6% en dat de komende jaren het renteomslagpercentage verder naar boven wordt bijgesteld. In de Begroting 2026 wordt hier nader op terug gekomen.
De Wet Fido geeft 2 concrete richtlijnen voor gemeenten voor het beheersen van renterisico's. Het gaat daarbij om de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. De kasgeldlimiet heeft betrekking op leningen met een looptijd tot maximaal 1 jaar en de renterisiconorm op leningen met een looptijd vanaf 1 jaar.
Aan de totale omvang van de gemiddelde netto vlottende schuld (looptijd < 1 jaar) per kwartaal wordt door de Wet Fido een maximum gesteld, ook wel de kasgeldlimiet genoemd. De netto vlottende schuld mag de kasgeldlimiet niet overschrijden. Hiermee wordt voorkomen dat het totaal aan korte schulden van een gemeente bepaalde grenzen overschrijdt.
De kasgeldlimiet is nu vastgesteld op 8,5% van het begrotingstotaal bij aanvang van het dienstjaar. Het begrotingstotaal bedraagt in 2025 € 367,1 miljoen. De kasgeldlimiet bedraagt dan voor het jaar 2025 € 31,2 miljoen. Het gevoerde beleid is om de kasgeldlimiet maximaal te benutten, zodat optimaal gebruik gemaakt wordt van de lagere korte rente.
Het doel van de renterisiconorm is om tot een zodanige opbouw van de leningenportefeuille te komen, dat het renterisico uit hoofde van renteaanpassing en herfinanciering van leningen in voldoende mate wordt beperkt. De renterisiconorm houdt in dat maximaal 20% van het begrotingstotaal per jaar (met een minimum van € 2,5 miljoen) afgelost (en hergefinancierd) kan worden. De norm beoogt een evenwichtige opbouw van de leningen in de tijd.
Indien de jaarlijks te herfinancieren bedragen onder deze norm blijven, is er sprake van een beheerste en overzienbare situatie (renterisiconorm blijft ruim onder de 20%). Naar verwachting is dit in onze gemeente de komende 4 jaar het geval.
Renterisiconorm (bedragen x € 1.000) | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
---|---|---|---|---|
Renteherziening op vaste schuld o/g (1a) | 0 | 0 | 0 | 0 |
Renteherziening op vaste schuld u/g (1b) | 0 | 0 | 0 | 0 |
2. Renteherziening op vaste schuld (1a -/- 1b) | - | - | - | - |
Nieuw aangetrokken vaste schuld (3a) | 66.399 | 90.138 | 68.864 | 55.898 |
Nieuw verstrekte lange leningen (3b) | 0 | 0 | 0 | 0 |
4. Netto nieuw aangetrokken vaste schuld (3a -/- 3b) | 66.399 | 90.138 | 68.864 | 55.898 |
Betaalde aflossingen (5) | 14.296 | 15.500 | 12.255 | 12.010 |
6. Herfinanciering (laagste van 4 en 5) | 14.296 | 15.500 | 12.255 | 12.010 |
7. Renterisico op de vaste schuld (2+6) | 14.296 | 15.500 | 12.255 | 12.010 |
8. Renterisiconorm | 73.343 | 78.612 | 72.859 | 73.960 |
9a. Ruimte onder renterisiconorm (8 -/- 7) | 59.047 | 63.112 | 60.604 | 61.950 |
9b. Overschrijding renterisiconorm (7 -/- 8) | - | - | - | - |
10. Berekening renterisiconorm: | ||||
11. Stand van het begrotingstotaal per 1 januari | 366.715 | 393.059 | 364.293 | 369.801 |
12. Het bij ministeriële regeling vastgesteld percentage | 20% | 20% | 20% | 20% |
Renterisiconorm (11 x 12) / minimum € 2,5 miljoen | 73.343 | 78.612 | 72.859 | 73.960 |
Huidig risicopercentage | 4% | 4% | 3% | 3% |
In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV, art. 19) is de verplichting vastgesteld dat de gemeenten ramingen van het EMU-saldo dienen te verstrekken over het voorafgaande jaar, het actuele jaar en het volgende jaar. Met ingang van 2017 is conform de vernieuwing BBV de ontwikkeling van het EMU-saldo voor de 3 jaren volgend op het begrotingsjaar vereist in de meerjarenbegroting.
De begroting van de gemeente Purmerend is opgesteld conform een (gemodificeerd) stelsel van baten en lasten. Het EMU-saldo gaat niet uit van baten en lasten, maar gaat uit van ontvangsten en uitgaven van de gemeente, berekend op transactiebasis en overeenkomstig de voorschriften van het Europese systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie. Het aandeel in het EMU-tekort betreft een inspanningsverplichting. Er staat momenteel geen sanctie op een eventuele overschrijding van het toegestane EMU-tekort.
Hieronder worden de EMU-saldi gepresenteerd zoals ze nu zijn verwerkt voor 2025-2028. Voor alle jaren wordt de referentiewaarde overschreden. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat hieruit geen knelpunten uit voortvloeien.
2025 | 2026 | 2027 | 2028 | |||
---|---|---|---|---|---|---|
1. | (+) | Exploitatiesaldo vóór toevoeging aan c.q. onttrekking uit reserves (conform artikel 17cvan het BBV) | 8.210 | -2.817 | -6.916 | -10.435 |
2. | (-) | Mutatie (im-)materiële vaste activa | 66.615 | 79.635 | 62.323 | 49.426 |
3. | (+) | Mutatie voorzieningen | -4.211 | -1.509 | -308 | 303 |
4. | (-) | Mutatie voorraden (incl. bouwgronden in exploitatie) | -9.547 | -7.372 | -14.807 | -14.759 |
5. | (-) | Verwachte boekwinst bij verkoop effecten en (im-)materiële vaste activa | - | - | - | - |
EMU-saldi | -53.070 | -76.589 | -54.739 | -44.800 | ||
EMU-saldi referentiewaarde | -11.828 | -12.064 | -12.306 | -12.552 |
De economie is in 2023 met 0,2% gegroeid. Na stagnatie komt de Nederlandse economie met een zachte landing op een gematigd groeipad. De komende jaren is de groei iets hoger. De belangrijkste oorzaken van de afkoeling van de economie zijn de terugval van de wereldhandel en het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank. Dat beleid is nodig om de hoge inflatie te bestrijden. De verwachtingen zijn dat:
Het overheidstekort de komende jaren hard op loopt;
De werkloosheid iets oploopt;
De inflatie geleidelijk verder omlaag laag tot iets onder de 2% in 2026.
De BNG geeft de volgende prognose voor de economie in Nederland:
% jaar op jaar | 2024 | 2025 | 2026 |
---|---|---|---|
Economische groei | 0,5 | 1,3 | 1,3 |
Inflatie (doelstelling ECB 2%) | 2,8 | 2 | 2 |
Om eventuele ongewenste renterisico's af te dekken is het van belang om te weten wanneer eventueel een vaste geldlening moet worden aangetrokken en voor welk bedrag.
Voor de bepaling van de financieringsbehoefte wordt gebruik gemaakt van een liquiditeitsplanning. Deze planning geeft een voortschrijdend inzicht van de verwachte liquiditeitsontwikkeling voor het lopende jaar en 4 jaar vooruit. Veel informatie over de in deze planning opgenomen verwachte inkomsten en uitgaven wordt uit de (meerjaren)begroting gehaald. Deze verwachtingen laten zich vertalen naar geldstromen. Daarnaast wordt uitgegaan van een meerjarige financierings- en investeringsprognose. Niet alle baten en lasten uit de begroting leiden tot uitgaven en inkomsten: denk hierbij aan interne verrekeningen, afschrijvingen en dotaties/onttrekkingen aan reserves en voorzieningen.
De berekening van de financieringsbehoefte (financieringstekort of -overschot) geeft slechts indicatief aan of het aangaan van vaste geldleningen al dan niet noodzakelijk wordt. De uiteindelijke financieringsbehoefte voor de (begrotings-)jaren 2025-2028 wordt vooral bepaald door het tempo waarin voorgenomen investeringen worden gerealiseerd, de herfinanciering van bestaande leningen, de mutaties binnen de bouwgrondexploitaties en de inzet van reserves en voorzieningen. Rekening houdend met bovenstaande financieringsbehoefte en benutting van het maximale kasgeldlimiet, kan de leningenportefeuille oplopen naar ruim € 546 miljoen in 2028. Voor de jaarlijkse verhoging van de opgenomen leningen wordt rekening gehouden met een rentevisie. Enerzijds wordt een financieringsmix aangehouden door het verloop van de leningenportefeuille in lijn te laten lopen met de looptijden van de investeringen. Dit gebeurt door het aantrekken van lineaire leningen, gebaseerd op een gemiddelde afschrijvingstermijn van 20 jaar. Anderzijds wordt een renterisicobuffer aangehouden door de rente jaar op jaar licht te laten stijgen (+0,1%). De rentepercentages voor de komende 4jaar zijn gebaseerd op de tarieven van de BNG. Op basis van het voorzichtigheidsprincipe en vanwege risicobeheersing is een opslag gehanteerd bovenop de BNG tarieven.
Indien nodig wordt voor een tijdelijk financieringstekort kort geld (looptijd < 1 jaar) opgenomen.;
Het aantrekken van één of meer vaste langlopende geldleningen (looptijd > 1 jaar) in 2025 hangt, evenals in voorgaande jaren, met name sterk af van de financiering van de voorgenomen investeringen, de herfinanciering bestaande leningen en de mutaties binnen de bouwgrondexploitaties;
De verwachte stand van de leningenportefeuille per 31 december 2025 bedraagt € 370 miljoen. Dit is inclusief de te verwachten aan te trekken leningen van in totaal € 66,4 miljoen in 2025.
Het verwachte verloop van de leningenportefeuille is als volgt:
Jaar (bedragen x € 1.000) | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
Stand leningen 01-01 | 318.374 | 370.445 | 445.104 | 501.718 |
Aflossingen | 14.296 | 15.500 | 12.255 | 12.010 |
Nieuw aan te trekken leningen | 66.39 | 90.138 | 68.864 | 55.898 |
Stand leningen 31-12 | 370.477 | 445.115 | 501.724 | 545.613 |
Gemiddelde rente | 1,78% | 2,11% | 2,44% | 2,64% |
Overzicht verwacht verloop leningenportefeuille begrotingsjaar 2025:
Opbouw (bedragen in miljoenen euro's) | Stand | Gemiddelde | Aflossing | Stand |
---|---|---|---|---|
A. Algemene dienst | 316,7 | 1,79% | 14,2 | 368,9 |
B. Woningbouw (totaal) | 1,7 | 0,15% | 0,1 | 1,6 |
Totaal | 318,4 | 1,78% | 14,3 | 370,5 |
Toelichting:
Ad A. De leningenportefeuille algemeen bestaat voornamelijk uit leningen met een jaarlijkse nominale aflossing of met een aflossing ineens aan het einde van de looptijd (zogenaamde fixe leningen). De leningportefeuille algemeen bedraagt per 31 december 2025 € 368,9 miljoen. Deze leningen zijn aangetrokken met een gemiddeld rentepercentage van 1,79%. De aflossingsverplichting in 2025 bedraagt € 14,2 miljoen.
Ad B. De leningenportefeuille woningbouw bedraagt per 31 december 2024 € 1,7 miljoen. Deze (laatste) geldlening is aangetrokken ter financiering van woningbouwprojecten en is doorverstrekt aan de woningbouwcorporatie. Het gemiddeld rentepercentage bedraagt 0,15%. De aflossingsverplichting in 2025 bedraagt € 0,1 miljoen. De laatste aflossing van deze lening vindt plaats in 2040.
De gemeente staat als 100% aandeelhouder garant voor de verplichtingen van SVP. In het verleden was er, naast het ingebrachte eigen vermogen, sprake van een mix van aan Stadsverwarming verstrekte geldleningen en door de gemeente gegarandeerde geldleningen. De gemeente Purmerend is 100% aandeelhouder van Stadsverwarming Holding BV (SVP). SVP Holding had eind 2023 een bedrag van € 109 miljoen langlopende schuld. Deze schuld is volledig van een gemeentelijke borgstelling voorzien. De SVP heeft voor de komende jaren een berekening gemaakt van de benodigde financiering. Dit leningplafond van € 65 miljoen voor de periode 2023-2026 is vastgesteld door de raad (besluit 1587205). Het door de gemeenteraad afgegeven maximale borgstellingsplafond ten aanzien van de langlopende geldleningen bedraagt maximaal € 123 miljoen. De gemeente staat daarnaast borg voor het rekening-courant krediet van SVP dat € 15 miljoen bedraagt. Daarmee komt de totale borgstelling op maximaal € 138 miljoen uit.
Woningcorporaties trekken leningen aan bij geldverstrekkers (onder andere BNG, NWB) om het bouwen en onderhouden van sociale huurwoningen te financieren. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) staat hiervoor borg. Dit betekent dat de betalingsverplichtingen (rente en aflossing) van de lening overgenomen worden, mocht de corporatie daar zelf niet meer aan kunnen voldoen. Door borg te staan voor leningen kunnen woningcorporaties goedkoper leningen aantrekken. In het geval van een aanspraak zijn er verschillende buffers. Pas als deze onvoldoende zijn, wordt een beroep gedaan op het Rijk en gemeenten als achtervanger om renteloze leningen te verstrekken. Rijk en gemeenten staan elk voor 50% in de achtervang bij het WSW. Het risico voor de achtervangers is beperkt. Tot nu toe heeft WSW daar nooit een beroep op gedaan.
Het koersrisico is het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen. Door gebruik te maken van die instrumenten voor de kortlopende uitzettingen die zijn toegestaan (zoals daggeld en rekening courant), zal het te lopen koersrisico minimaal zijn. Langlopende uitzettingen uit hoofde van de treasury functie vinden naar verwachting niet plaats. Voor het verstrekken van geldleningen en garantstellingen uit hoofde van de publieke functie, zullen zich naar verwachting geen bijzondere risico’s voordoen.
Ten aanzien van de rentekosten en -baten wordt er in de meerjarenbegroting geen bijzonder risico gelopen. De aflopende renteopbrengsten door aflossingen van de aan de woningcorporatie en Stadsverwarming verstrekte leningen, zijn structureel ingepast. Verder maakt Purmerend geen gebruik van financiële derivaten bij het aantrekken van financiering.